Bezuinigen; elk nadeel heeft zijn voordeel

Standaard

Misschien helpt het om het verschijnsel bezuinigen terug te brengen naar de basis van ons dagelijks bestaan: nu lijkt het alleen een kwestie van een abstracte overheid die zich beraadt waar het een onsje minder kan, maar in de dagelijkse praktijk zijn het gewoon u en ik die om zich heen kijken en denken of de dringend nodige nieuwe auto dit jaar kan of nog een jaar moet wachten. Iedereen vertelt ons dat we rijk zijn en, vergeleken met veel landen op aarde, zijn we dat ook. Wie zich de 2e wereldoorlog en de tijd daarna herinnert, weet nog uit eigen ervaring hoe zuinigheid er in de praktijk uit ziet en toch noemden we het in mijn (70+)herinnering toen geen armoede: we speelden op straat met een tol, knikkers, springtouw en als extreme luxe een autoped – een fiets kreeg je als je naar de middelbare school ging, met blokken op de trappers die er af konden als je de vereiste lengte had. Thuis stond alleen het allernoodzakelijkste, er was nog geen wasmachine, laat staan vaatwasser en als je geluk had, was er een douchecel, voor de rest was er het badhuis eens in de week. Boeken leende je in de openbare bibliotheek, er was radiodistributie met 4 keuzezenders en van TV had nog niemand gehoord.

Wij konden nog genieten van af en toe een ijsje, soms een dagje naar het strand (op de fiets) of een bezoek aan de Cineac, met nieuws en tekenfilms. Daar zagen we ook de glamour van Amerika, filmsterren, auto’s – stel je voor: vrouwen hebben er een auto om boodschappen te doen! We geloofden het niet echt, zoals we ook sprookjes wantrouwden. Die situatie veranderde eigenlijk pas aan het eind van de jaren ’60 van de vorige eeuw, waarna de welvaart West-Europa bereikte. Er kwamen producten op de markt die iedereen wilde/moest hebben: Het loonzakje aan het eind van de week werd vervangen door een bank- of girorekening en het saldo leek zich via rood staan vanzelf aan te vullen: je was een dief van je portemonnee als je niet meedeed en je niet van het nieuwste en beste voorzag. Zo werd de leen- en koopcultuur de motor onder industrie en werkgelegenheid. Het werd normaal dat iedereen op kosten van de samenleving kon studeren, een bij de studie passende werkkring en promotie kreeg, of anders een redelijke uitkering. De overheid werd een toverbron die nooit stopte – we hadden de illusie dat het uiteindelijk allemaal ons geld was dat zo in de gemeenschap circuleerde. Niet alleen privé schulden liepen op, maar in gelijke tred daarmee ook die van de overheid; wij trokken de betaalde rente af van onze aangifte, maar die mogelijkheid heeft de overheid niet: zij moet bij ons aankloppen en beleefd vragen of de welvaart iets minder kan – uiteraard tijdelijk, roept zij snel, want opiniepeilingen zijn onbarmhartig als we niet meer al onze wensen kunnen vervullen.

Overheden en banken zijn minder makkelijk en zeker duurder geworden voor wie wil lenen en we voelen ons slachtoffer van iets wat helemaal buiten onze schuld is ontstaan: het waren de banken, de speculatie en de bonussen. Schuldbewust verleent de overheid schuldhulpverlening aan slachtoffers van de (toch bewust gekozen) welvaartpsychose. Is de man een kind geworden?, zou mijn vader geroepen hebben; die had zelfs de grote crisis van de jaren ‘30 nog meegemaakt, toen mensen in de rij stonden voor de lulligste baantjes en werkgelegenheidsprojecten. Zo werd hij vrachtwagenchauffeur in plaats van onderwijzer, wat hij graag gewild had. Maar slachtoffer: nee, hij had een baan en kon zijn gezin onderhouden. Klachten over buitenlandse werknemers die ‘onze’ banen inpikken steken daar schril bij af: al die rotbaantjes, tegen een loon waar die buitenlanders graag en goed voor willen werken, zijn ons te min – hebben wij geen dure harde studie gedaan en dus recht op het mede door ons opgebouwde uitkeringsstelsel? Laat de staatsschuld maar oplopen, de rente komt later wel: als we maar consumeren, groeit de economie en kunnen wij weer gewoon onze derde jaarlijkse vakantie boeken om zelf te zien hoe arm de derde wereld is en hoe blij ze daar zijn met onze komst en onze schrale fooien…

Beter zou het zijn om deze crisis te gebruiken om na te denken over de leefstijl die we ons tijdens die welvaart hebben eigen gemaakt. We zijn gewend geraakt om typische welvaartsklachten als obesitas en ADHD louter als aangeboren kwalen te beschouwen en als zodanig te laten behandelen. Wat dat betreft zou een teruggang in welvaart zelfs heilzaam zijn: zoals een bekende filosoof ons leert, heeft elk nadeel zijn voordeel.

Misschien hadden wij vroeger wel allemaal ADHD maar wij werden de straat op gestuurd als we te druk waren en bewogen de hele dag. Onze ouders hadden geen auto, ook zij fietsten, kinderen voor- en achterop, en bleven zonder fitness of sportschool in vorm, gewoon in hun eigen kloffie zonder dure merken. Nadenken over eigen gedrag kan ook zonder yoga, transcendente meditatie of hoe al die methodes ook mogen heten: gewoon bij het wandelen, fietsen, breien, naaien, tuinieren of knutselen en zelfs aan het eigen strand kunnen we ons geheel gratis bezinnen op onze leefstijl.

Dat is dan weer de ironie van de geschiedenis: terwijl wij vroeger de Amerikaanse welvaart als een ver weg sprookje zagen, is het nu de verwende welvaartsgeneratie die onze oude tijd als sprookje van sober ‘terug naar de natuur’ en gezellig terug naar ‘grootmoeders tijd’ ziet, ongetwijfeld even vertekend als wij destijds ons sprookje zagen, maar misschien wel sneller binnen handbereik… Moeten we daarom treuren?

 

 

Advertentie