Het idee om kinderopvang in het basisonderwijs te integreren is een welkome gedachte – alle gedoe rond zelfstandige crèches, met riskante uitglijers als Robert M en kwesties van betaalbaarheid zouden daarmee tot het verleden behoren. Of het een dure oplossing is (zoals meteen gezegd werd) zal de toekomst uitwijzen: financiering uit algemene middelen zal wellicht andere maatschappelijke kosten kunnen voorkomen, met name voortijdige schooluitval in het voortgezet onderwijs. Dit idee is niet (zoals gevreesd wordt) bedoeld als extra push richting Citotoets voor kinderen van beter gesitueerde ouders maar juist als mogelijkheid om kinderen die nooit op de opvang kwamen op speelse wijze tot elementaire taalbeheersing te brengen. In die vroege aanpak zal dan wel specifiek het emotioneel hanteren van taal (in toon, toonhoogte en zelfs mimiek) in het onderlinge sociale verkeer voorop moeten staan.
Wie als kind opgroeit in een taal-intensieve omgeving waar men openstaat voor redelijke argumentatie, redt zich in het algemeen sociaal beter dan daarin minder ontwikkelde klasgenoten die zich vaker in de verdediging gedwongen voelen, naar eigen beleven ‘overal de schuld van krijgen’ en vervolgens ofwel de strategie van protest en agressie zullen kiezen, ofwel zich defensief zullen terugtrekken, ten koste van zichzelf en de samenleving. Rollenspel, zich verplaatsen in de ander, mag dan inmiddels een gangbare strategie zijn geworden om regelrecht pesten tegen te gaan, maar voorkómen van zulke excessen door expliciete aandacht voor communicatievaardigheden en taalgebruik in de beginfase van socialisering ontbreekt tot dusver op de meeste scholen.
De vervroegde basisschool biedt hiervoor alle kansen: verhalende literatuur en poëzie staan vol voorbeelden van gevoelsuitingen om als materiaal te gebruiken terwijl jonge kinderen van nature bereid en in staat zijn om zich met hart en ziel in te leven. Emotionele taalbeheersing, waarbij kinderen vragende, boze en plagende tonen en termen leren onderscheiden en oefenen in rollenspel en dagelijkse omgang met leeftijdgenoten, gaat zo vooraf aan het latere échte leren van spelling en woordsoorten. Die emotionele kant van taal wordt nu (te) vaak opgeofferd aan de dictatuur van het ‘groene’ boekje dat op constant wisselende afspraken berust en niets zegt over taal en taalbeheersing; in plaats van leerlingen uitsluitend daarop te beoordelen, zou veeleer inventief en creatief taalgebruik beloond moeten worden.
Voor rekenen geldt echter precies het omgekeerde: eerst moet het jonge kind leren tellen en cijfers kennen, waarbij voorbeelden alleen illustratief zijn. Het zou moeten leren meten, wegen en modellen herkennen (cirkel, vierkant) en het belang van notaties beseffen (voor en achter de komma, de betekenis van 0). Zo komen kinderen van concreet meten en tellen tot abstract denken in modellen: abstract betekent ‘losgemaakt van het concrete’ en om daarna (bij Citotoetsen) weer versneld terug te schakelen naar het concrete leidt in dat stadium tot verwarring. In tegenstelling tot de emotionele kern van taal is rekenen een louter praktische vaardigheid die in feite geen verhaal nodig heeft. De plaats van cijfers of getallen in een reeks is immers van compleet andere orde dan die van een woord in een zin. Het enige ‘talige’ zijn de benamingen van functies en grootheden (optellen, aftrekken, delen, procent, promille, miljoen en miljard, kilo, pond) die – los van hun letterlijke betekenis – vooral op hun functie begrepen moeten worden.
Praktische toepasbaarheid van rekenen in het dagelijkse leven zou pas in een veel later stadium aan de orde moeten komen en zeker niet in voor het vervolgtraject bepalende toetsen. Leerlingen hebben die toepassingen op dat moment ook niet nodig, zoals dat wel met taal in toenemende mate het geval is – denk aan pesten en prestigekwesties onder jongeren die ook al met hormonale veranderingen te maken hebben. In het voortgezet onderwijs zijn zulke ingeklede rekenvragen beter op hun plaats dan in het inprentingsstadium. Als eenmaal de beginselen grondig eigen zijn gemaakt, valt de toepassing in de praktijk bijna als vanzelf in het vervolgspoor, terwijl vroegtijdig besef van worstelend falen elke aangeboren leergierigheid en natuurlijke ambitie kan frustreren en uiteindelijk tot onnodige voortijdige schooluitval kan leiden.
P.S. Graag het klassikaal opzeggen van de tafels van vermenigvuldiging terug in het lesrooster. Ooit werden die ter inprenting regelmatig klassikaal opgezegd; jammer dat die traditie verloren is gegaan: het biedt zoveel steun! Wellicht zouden zij ‘het potje met vet’ tijdens de Avondvierdaagse kunnen vervangen….