Het was de maand dat half Nederland in de ban was van ‘Wij zijn ons brein’ van Dick Swaab. Ook ik zat er midden in toen mij oog viel op de uitnodiging om essays in te zenden voor de Jan Hanloprijs. Er waren twee categorieën: één voor reeds gepubliceerde essays, en één voor ongepubliceerde. Als vanzelf begon mijn brein spontaan een tekst aan te leveren op het onderwerp ‘andere zintuigen dan ogen en oren’: het was koren op zijn net in werking gezette molen. Ik hoefde het alleen maar uit te tikken en in te zenden. Na maanden kreeg ik bericht dat mijn essay genomineerd was en ik werd uitgenodigd voor de prijsuitreiking op 17 mei 2011. Het werd de eerste prijs…
(0.a. ook gepubliceerd in de Groene Amsterdammer)
Download hier het essay als PDF: Brein
BREIN
Wij zijn ons brein, zegt dr. Swaab. Wie, zoals ik, af en toe worstelt met zijn brein, kan daar vraagtekens bij zetten; kan ik niet snel op een naam of woord komen (70+), komt brein aanzetten met iets wat er op lijkt maar nét niet het juiste is. Laat maar, zeg ik: ik kom er zelf wel op. Brein mag dan op mij lijken, hij is niet mij want ik herken nog prima wat goed of fout is – hij blijkbaar niet. We zijn samen opgegroeid en oud geworden, hadden een doordacht samenlevingscontract en vertrouwden elkaar volkomen; nog voordat ik een vraag gesteld had, lag het antwoord, compleet met suggesties voor het vervolgtraject al in het vakje ‘to do’, alsof hij er een eer in stelde de snelste en beste te zijn – ik was blij met hem en haalde mijn examens op mijn slofjes. Nu is hij degene die door zijn eigen catacomben sloft en pas na uren het (vaak ook nog verkeerde) dossier naar boven brengt. Korzelig stuur ik hem dan terug; ik heb een zwartboek aangelegd waarin ik alle namen, woorden en uitdrukkingen noteer waar hij langer dan tien minuten over doet. Het lijkt hem niet te raken: geen enkele drive meer om het Guinness’ book of records te halen. Zijn activiteiten beperken zich voornamelijk tot de infrastructuur van hart, longen, maag, darm, zintuigen, ledematen, die gelukkig allemaal nog functioneren, maar ook daarmee zullen geen records worden gebroken. Via die functies zijn we tot elkaar veroordeeld en we zullen het ermee moeten doen, in beider belang: we zullen ooit samen sterven. Hij weet trouwens nog niet dat ik hem dan doneer aan het herseninstituut van diezelfde dr. Swaab.
Pensionering heeft onze relatie veranderd. Ooit was hij mijn coach, mijn lief, mijn dirigent en metgezel, mijn criticus ook die mij achteraf de les las; nu zit hij het liefst met zijn krantje bij het haardvuur en gaat er alleen maar op uit als het echt niet anders kan, en alleen maar in de auto, vanzelfsprekend met mij aan het stuur terwijl hij een dutje doet. In de supermarkt heb ik niets aan hem – tevoren stel ik in overleg met de koelkast een lijstje op, want eenmaal daar staat brein met zijn mond vol tanden. Hij duwt braaf het karretje en grijpt af en toe stiekem een flesje mee; ik zie het wel maar zeg er niets van omdat ik weet dat een glas alcohol hem weer ouderwets plagerig en uitdagend maakt zoals we ook vroeger flirtend elkaars emoties aftastten. Misschien is het daarom dat ik brein alleen als man kan zien en waarderen: in mijn jeugd was hij de geduldige leraar die mij behoedde voor uit de hand lopen van experimenteerdrang en onderzoekingsdrift – daarvoor geprogrammeerd door mijn ouders – later de leidsman in de studie vanwege zijn ijzersterke geheugen voor de lessen die ik volgde en de boeken die ik verslond. In die tijd waren dergelijke sturende functies nog voornamelijk mannelijk: vrouwen als stimulerende intellectuele rolmodellen waren schaars. Wellicht dat tegenwoordig breinen ook in vrouwelijke uitvoering bestaan, liefdevol berispend, onopvallend suggererend om ego’s te sparen en handig naar sluiproutes verwijzend: de evolutie schept voortdurend nieuwe vormen en kansen die nieuwe generaties beter passen.
Hoe het ook zij, het mannelijke directe sprak me destijds aan: het had een beschermende waarde waarbij ik me geborgen voelde. ‘s Avonds in bed namen wij samen de dag door en stelden we een agenda op voor de komende dagen; aan het eind was het meestal Morpheus die het pleit won door ons de vergetelheid in te slepen. De pogingen die brein zelfs daar nog deed om het besprokene verder uit te diepen, zorgden dan weer voor inspirerende creatieve dromen die concrete zaken en plannen fantasievol en kleurrijk maakten. In de vroege ochtend bespraken we vervolgens het ’s nachts door hem geordende bestand en probeerden ons de dromen te herinneren om ze in onze wereld in te passen. We discussieerden er over politiek, filosofie, taal en wetenschap, het doel van het leven en van deze wereld; op vrije dagen haalde ik er thee en makkelijk pelbare mandarijntjes bij om die ochtendlijke bedsessies zo lang mogelijk te rekken. Op het nachtkastje lag steevast het etymologisch woordenboek waarin we om de beurt een woord opzochten om de herleiding te vinden en daar weer over te filosoferen. Op elk antwoord had ik wel een vraag en voor elke oplossing vond hij gegarandeerd een gat in de redenering dat we samen probeerden te dichten – we genoten beiden en waagden ons op elk onontgonnen terrein om zijn inventieve geest te voeden en te behouden: we hielden intens van elkaar: those were the days, my friend, we thought would never end, zongen we en we waren overal welkome gasten.
Alleen daarom al is hij mij dierbaar, zonder heimwee of weemoed – ongetwijfeld heeft ook hij kleine ergernissen over mij, maar tot dusver gaat het goed. Hij kijkt met mijn (door hem perfect gestuurde) ogen naar al het moois in musea en gewoon om ons heen; we luisteren samen naar de muziek die hij mij leerde kennen en waarderen, hij leest mij voor en streept nog steeds met hetzelfde rode potlood als vroeger de passages aan die hij in mijn speciale aandacht aanbeveelt – hij blijft leraar en opvoeder, dat zit nu eenmaal in zijn systeem – en nog steeds lees ik gewoon om het rood heen om eigenwijs mijn eigen conclusies te trekken. Ik merk wel dat het me begint te irriteren: hij lijkt in zijn opvattingen te verstarren. Daarom voed ik hem met alles wat de medische sector aanbeveelt om hem gezond en actief te houden: vezels, groente, fruit en elke dag minstens een half uur wandelen. Op TV geen geestdodend amusement maar uitsluitend informatieve en kunstzinnige programma’s die stof tot denken en praten geven; het is verbazend hoeveel juist daarbij te lachen valt. Het kan zijn dat dit in ons zelf zit: in de meest serieuze zaken zien we voldoende humor om de dagelijkse dosis dopamine veilig te stellen. Zo is ons pilgebruik beperkt tot vitamine C en B en elke dag een kalktabletje tegen mogelijke osteoporose, want het bottenframe moet wel ons beiden blijven dragen.
Het zal ons toch niet gebeuren dat we samen opgesloten worden in één van die opvangcentra voor bejaarden, waar onder fraaie namen als Avondrood en Hemelrijk de eindstreep van ons parcours zich als onontkoombare rode lijn aftekent, dwars door de camouflagelaag van therapie en mededogen heen. Al in een eerder stadium opteerden wij voor een gezamenlijke sessie tegen die tijd, gezellig bij ons eigen haardvuur en nog steeds een glaasje binnen handbereik, waarbij hopelijk de euthanasiepil van (hoe heet hij ook weer? Drion, helpt brein ineens prompt) ons net als Morpheus, de genadige, zal wegvoeren naar het grote zwart, het niet zijn, de afwezigheid die niemand zal opvallen – ook ons niet. Het klinkt als een wervende reclamespot maar we willen dit ‘sterfmoment’ wel zo lang mogelijk uitstellen…
Hij heeft zich er bij neergelegd dat ik naast hem een computer als extra brein heb aangeschaft. Het begon met notitieblokken, naast TV, op de keukentafel, bij de haard – het gehoorde, gelezene en bedachte moest direct worden opgetekend om niet in de vaagheid van aftakelend brein op te lossen. Vervolgens kwamen de opbergsystemen voor al die losse notities en de mappen voor uitgeknipte artikelen die ook gerubriceerd moesten worden: brein keek er naar en wist dat hij terrein verloor dat niet meer terug te winnen was. Lang mokte hij, maar uiteindelijk nam hij als een man zijn verlies en accepteerde de concurrent als onontkoombaar hulpmiddel; schoorvoetend omklemde hij de muis en zocht pijlen schietend zijn weg op de leegte van het scherm. De kwade geesten Trial en Error maakten het hem ook niet makkelijk, moet ik zeggen. Handboeken zouden door hem geschreven moeten worden op basis van zijn gestuntel; helpteksten hanteren een taal die hem vreemder is dan de Indo-europese talen die hij kent en ik schaam mij om te zeggen dat ik in die periode menige vloek uit zijn altijd zo correcte mond heb horen komen. Als een moderne Tantalus zag hij de mogelijkheden maar kon er niet bij, en ik kon hem niet helpen. Gelukkig is hij volhardend en weigert hij zich door materie en techniek te laten verslaan – na tien jaar van vallen en opstaan is hij intussen in staat om Windows voor dummies te begrijpen en succesvol toe te passen.
Ook het sindsdien onmisbare mobieltje is gaandeweg in ons leven binnengeslopen, wat het makkelijker heeft gemaakt om communicabel in de wereld te staan. We hebben nog steeds het eerste gratis Postbankexemplaar en tikten de nummers nog lang elke keer handmatig in totdat iemand ons voordeed hoe je die ook kon opslaan – niemand kent nog zoveel nummers uit zijn hoofd als wij, soms van allang overleden personen, maar toch: het traint het geheugen, zeggen we tegen elkaar. Al die gadgets met al die functies: van ons hoeft het niet meer. Gewoon aan en uit, hard en zacht, zender 1, 2,3 etc. is voldoende voor oudere breinen (en voor hen niet alleen, hoorden we deze week van een onderzoeker: de meeste functies van apparaten en instrumenten worden ook door jongere generaties zelden of nooit gebruikt). Het wachten is op een winkel die simpele modellen verkoopt, al is het maar om mijn geliefd brein geen trauma te bezorgen; hij maakt in zijn onverzettelijkheid voortdurend meer kapot dan mij lief is en wordt daardoor dan weer gefrustreerd. Voor elke reparatie treden jonge frisse monteurs aan die alles een fluitje van een cent vinden maar desniettemin hoge rekeningen sturen waar een groot deel van ons pensioen aan opgaat. Dure lessen, noemen we het maar.
Alle technische vooruitgang maakt ouderen steeds afhankelijker, in self fulfilling prophecies: zie je wel, je kunt het niet meer, laat nu maar… Kinderen, vrienden, familie schudden hun hoofd en gaan dingen regelen. Thuiszorg krijgt een sleutel, Tafeltje Dekje brengt het eten, we hoeven de deur niet meer uit en vergeten geleidelijk ook de TV uit te zetten en naar bed te gaan… Huize Avondrood opent deuren die we aarzelend binnengaan. Er staan stoelen in een kring, mensen werpen elkaar een bal toe en zingen vergeten kinderliedjes. Het is Kerstmis en de koningin komt in eigen persoon koffie schenken en uitdelen, we hoeven geen stap meer te verzetten en herkennen elkaar niet eens meer – is dit het voorportaal der vergetelheid? Brein, waar ben je? waarom heb je mij verlaten? Badend in het zweet ontwaak ik uit die nachtmerrie en zie godzijdank brein glimlachend naar me kijken: waar was je? vraagt hij. Ik was je kwijt, zeg ik. Ik blijf altijd bij je, zegt hij, tot het eind. Het wordt een goed jaar, voel ik.