Elk kind wil leren – vanaf de geboorte leert het dat huilen, zuigen en lachen effectief is. Praten, lopen en blaasbeheersing maken het mogelijk om buitenshuis verdere leerstof op te doen: de school. Daar leert het dat goede cijfers ouders blij maken; daarnaast leert het dat zich handhaven in de groep ook een succesfactor kan zijn. Die aangeboren leergierigheid wordt versterkt bij succes en verdwijnt bij mislukking: wie moeite heeft om goede cijfers te halen, zal zich eerder werpen op scoren in de groep via rebellie tegen plicht in het algemeen en verplicht leren in het bijzonder. Buiten school ligt de wereld van spel, uitdaging en ontdekking en de link met leren raakt voorgoed uit zicht. Jammer, als het zo ver moet komen.
Twee achtjarigen kijken TV; op de suggestie dat de één ook zelf ondertitels zou kunnen lezen in plaats van dat steeds aan de ander te vragen, reageert de aangesprokene: ‘ja zeg, ik ga me daar op woensdagmiddag een beetje zitten lezen!’. Dat tekent het probleem.
Natuurlijk zijn er die wél graag leren lezen en rekenen, maar ook voor hen is het direct maatschappelijk nut van deze vaardigheden vaag (formulieren foutloos invullen, beter omgaan met zakgeld). Ongetwijfeld nuttige zaken maar een leergierig kinderbrein zoekt directer succes van zijn inspanningen. Als het onderwijs de aangeboren leergierigheid op zijn minst zou kunnen behouden, zou er al veel gewonnen zijn, maar helaas lijkt de buitenwereld uitsluitend gefocust op taal en rekenen. Niemand zal ontkennen dat taal de basis vormt van kennisoverdracht maar, net zoals briefschrijven ooit werd ingehaald door telefoon en e-mail, hebben sms en twitter andere communicatievormen met zich meegebracht die het jaarlijkse groot dictee der Nederlandse taal tot een vermakelijke vertoning hebben gemaakt waar geen winnaar meer foutloos is – de regels in het groene boekje zijn zelfs voor het meest taalgevoelige brein een toevalstreffer geworden. Wie leest of luistert, gaat het om de inhoud van het verhaal en niet om komma’s of streepjes; zelfs de d/t-kwestie is geen halszaak meer zoals de kwaliteitspers ons elke dag laat zien.
Bij rekenen is foutloosheid juist eerste vereiste, en het is op dit punt dat jonge kinderen (vooral meiden) afhaken: er zijn toch machientjes voor? Bijgeleverde verhalen gaan over wandelaars die van A naar B lopen of kranen die per uur druppelen, niets waar het jonge brein zichzelf in herkent. Zeker jonge kinderen beleven alles concreet, zelfs dromen, verhalen en magie, de echte wereld ontvouwt zich nog lang met diezelfde onbegrensde fantasie die druppende kranen of d/t-woordproblemen verre overstijgt. Fantasie zit in taal via verhalen, songs en poëzie; de grote verhalen der mensheid werden eeuwenlang in versvorm mondeling overgedragen. Leer kinderen taal via poëzie en verhalen die de liefde voor lezen stimuleren en toon het praktisch nut van rekenen aan door middel van concrete toepassingen (wegen, meten, handvaardigheid) en experimenten als het belang van behoud van leergierigheid en stimulering van nieuwsgierigheid voorop staat.
Wie leert lezen aan de hand van rijm, ritme en woordbeeld, en via concrete situaties leert zien waar cijfers en getallen voor staan, bouwt begrip op voor de achterliggende logica en structuren die in een volgend stadium des te gemotiveerder uitgebouwd zullen worden. Toetsen op logisch en zuiver taalgebruik in woord en geschrift (zonder lastige d/t, dat kan ook later nog) en praktisch inzicht in verhoudingen, voor en achter de komma, zou als startkwalificatie voor het voortgezet onderwijs voldoende moeten zijn in een samenleving die zegt uit te gaan van levenslang leren. De rest doet de nieuwe generatie zelf wel, mits zij haar leergierigheid behoudt en haar fantasie niet prijsgeeft.