De één geeft docenten de schuld voor de relatief slechte CITO-scores (te weinig gekwalificeerd), de ander wijt het aan de leeromgeving (teveel probleemleerlingen), maar niemand heeft het over het onderwijs zelf. Is dat nog wel up to date? Waarom zijn de resultaten op Finse scholen beter? Op een filmpje zag ik jonge kinderen er wegen en meten in plaats van sommen maken en taallesjes leren; breindeskundigen weten allang dat bewegen de memorisatie ten goede komt. Daarbij is toetsen van leerstof aan praktische ervaring natuurlijk altijd nuttig – de als grapje gehanteerde ‘som’ van drie vogels op een dak en een jager die er één doodschiet (dus hoeveel blijven er zitten? Natuurlijk niet één) zet kinderen aan het denken, wat de bedoeling van leren is of zou moeten zijn in deze tijd. Te simpel om dit antwoord als fout af te doen.
De CITO-toets meet echter louter uit het hoofd geleerde regels waarvan de toepassing niet aan de orde komt – het jonge kind leert om te presteren voor ouders, juf of meester, niet voor het leven. Wat zou het mooi zijn als een toets na zes jaar basisonderwijs zou uitwijzen waarin de leerling goed is en welke tekorten aangevuld kunnen worden: slim, handig, sociaal, creatief, sportief, adequaat reagerend, meelevend, voorkomend – vaardigheden die wel als karaktereigenschappen worden beschouwd maar ook geleerd en ontwikkeld kunnen worden, zij het bij de één sneller en sterker dan bij de ander. Eerst en vooral zou de ieder kind aangeboren leergierigheid gekoesterd moeten worden. School komt van het Griekse schole, dat vrije tijd betekent: ooit leerde men voor zijn plezier. In discussie en debat leerde men denken en filosoferen: think different zou men nu zeggen. In principe kwam het neer op de vogels en de jager: wat denk je er zelf van? De diplomajacht van onze samenleving mag dan in het voortgezet onderwijs nuttig zijn als voorportaal voor een academische studie, de idiotie van driejarig bloemschikken of campingentertainment toont al aan dat leren ook via oefenen en gezond verstand tot bevredigend resultaat kan leiden – het mag geen doel op zichzelf worden. Ook Bill Gates had geen diploma, evenals talloze uitblinkers in de muzikale en creatieve sector.
Zeker jonge kinderen hebben een onbegrensde fantasie. Fantasie zit in taal via verhalen, songs en poëzie; grote verhalen der mensheid zijn eeuwenlang in versvorm mondeling overgedragen. Via zang en verhalen wordt de liefde voor taal en lezen gestimuleerd, terwijl het nut van rekenen door concrete toepassingen (wegen, meten, knutselen) wordt aangetoond, zoals dat in het Finse basisonderwijs gebeurt. Wie leert lezen aan de hand van rijm, ritme en woordbeeld, en via concrete situaties leert zien waar cijfers en getallen voor staan, bouwt kennis en begrip op voor de achterliggende logica die later gemotiveerd uitgebouwd zal kunnen worden. Ook het ouderwets klassikaal opzeggen van tafels heeft trouwens een ritmisch memoriserend effect waar kinderen plezier in hebben – jammer dat daar op de meeste scholen de klad in gekomen is.
Naast de nadruk op bepaalde sociale vaardigheden als kwalificatie voor een geschikte vorm van vervolgonderwijs, zou toetsing op logisch en zuiver taalgebruik in woord en geschrift (zonder knelpunten als d/t, dat kan ook later nog) en praktisch inzicht in verhoudingen, voor en achter de komma, voldoende moeten zijn in een samenleving die zegt uit te gaan van levenslang leren. De rest doet de nieuwe generatie zelf wel, mits zij haar leergierigheid behoudt en haar fantasie niet prijsgeeft.
Als dan ook nog de leerplicht voor het voortgezet onderwijs wordt vervangen door een levenslang leerrecht – wellicht in de vorm van een strippenkaart – waardoor sommigen ook later en beter gemotiveerd kunnen instromen, wordt het lesgeven ook in de nu nog door leerplicht verziekte lessituaties weer een genoegen voor de betreffende docenten, maar dat wordt weer een ander verhaal, volgende keer.